-
1 eind
♦voorbeelden:het andere eind van de stad • l'autre bout de la villeop het eind van de film • à la fin du film→ link=einde eindeaan het langste eind trekken • avoir le dessushet bij het rechte eind hebben • avoir raisonhet bij het verkeerde eind hebben • avoir tort -
2 liggen
1 [uitgestrekt zijn] être étendu4 [+ aan][afhangen van] tenir (à)5 [passen bij een aanleg, belangstelling] convenir à6 [m.b.t. wind, storm] tomber7 [begraven zijn] reposer8 [gelegerd zijn] être en garnison (à)♦voorbeelden:〈 tegen hond〉 ga liggen! • allez, coucher!3 er ligt, er liggen … • il y a …de toestand ligt hier anders • la situation est différente icide prijzen liggen vrij hoog • les prix sont assez élevésAntwerpen ligt aan de Schelde • Anvers est située sur l'Escauthet appartement ligt op het noorden • l'appartement est orienté au nordde troepen liggen voor de stad • les troupes campent devant la villedat lag aan verscheidene dingen • il y avait différentes raisons à celais het nu zo koud of ligt het aan mij? • est-ce qu'il fait vraiment si froid ou est-ce que cela tient à moi?aan mij zal het niet liggen als het mislukt • ça ne sera pas de ma faute si ça échoueaan wie ligt het? • à qui la faute?als het aan mij lag • s'il ne tenait qu'à moidat ligt niet in mijn aard • ce n'est pas dans ma nature¶ iets hebben liggen • avoir qc. en réserve〈 Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand liggen hebben • 〈 de baas zijn〉 avoir le dessus; 〈 beethebben〉 avoir attrapé qn.zich nergens iets aan gelegen laten liggen • n'en faire qu'à sa têtedie wijn moet nog liggen • il faut laisser reposer ce vindaar is mij veel aan gelegen • c'est très important pour moials ze dat merken lig ik eruit • s'ils découvrent ça, ils me mettront à la porte -
3 iemand liggen hebben
iemand liggen hebben -
4 aan het langste eind trekken
aan het langste eind trekken -
5 bovenliggen
-
6 neus
♦voorbeelden:een fijne neus voor iets hebben • 〈 opmerken〉 flairer qc. instantanément; 〈 waarde schatten〉 avoir du nezeen frisse neus halen • prendre un bol d'aireen lange neus maken (tegen iemand) • faire un pied de nez (à qn.)een lopende neus hebben • avoir le nez qui coulehet is zijn neus voorbijgegaan • ça lui a passé sous le nezzijn neus ophalen • reniflerzijn neus snuiten • se moucherzijn neus overal in steken • fourrer son nez partoutzijn neus in de wind steken • porter le nez au ventzijn neus stoten • se casser le nezneuzen tellen • compter les têtes〈 schertsend〉 ja, mijn neus! • mon oeil!dat ga ik jou niet aan je neus hangen • je ne risque pas de te le direiemand bij de neus hebben, nemen • mener qn. en bateaudoor de neus spreken • parler du nezlangs zijn neus weg • comme si de rien n'étaitje staat er met je neus bovenop • tu as le nez dessusaltijd met zijn neus in de boeken zitten • avoir toujours le nez dans les livresiemand met zijn neus op de feiten drukken • forcer qn. à regarder la réalité en facemet zijn neus in de boter vallen • avoir une veine de cocuje kijkt met je neus! • mets des lunettes!met zijn neus kijken • avoir le nez sur qc.wit om de neus zien • être blanc comme un linge〈 figuurlijk〉 iemand iets onder zijn neus wrijven • jeter des reproches au nez de qn.sta niet uit je neus te eten • ne reste pas là à te tourner les pouceshet komt me mijn neus uit • j'en ai par-dessus la têteuit zijn neus bloeden • saigner du nez〈 figuurlijk〉 iemand iets voor de neus wegnemen, wegkapen • souffler qc. au nez de qn.niet verder kijken dan je neus lang is • ne pas voir plus loin que le bout de son nez〈 spreekwoord〉 wie zijn neus schendt, schendt zijn aangezicht • qui coupe son nez défigure son visage¶ dat examen is een wassen neus • cet examen, c'est de la frimeiemand iets door de neus boren • faire passer qc. sous le nez de qn. -
7 macht
2 [mogendheid; ook wiskunde] puissance♦voorbeelden:de macht van het woord • la magie du verbede hogere macht • la puissance divineuit de ouderlijke macht ontzet worden • être déchu de l'autorité paternellede rechterlijke macht • le pouvoir judiciairede uitvoerende macht • le pouvoir exécutifde macht hebben om … • avoir le pouvoir de …macht over iemand hebben • avoir de l'autorité sur qn.de macht overnemen • saisir le pouvoirmacht uitoefenen • exercer son pouvoir (sur qn.)aan de macht komen • parvenir au pouvoirbij machte zijn om … • être à même de …dat ligt boven mijn macht • c'est au-dessus de mes forcesiemand in zijn macht hebben • avoir qn. à sa merciverlangen naar macht • volonté de puissancenaar de macht grijpen • prendre le pouvoirde drie machten in een staat • les trois pouvoirs d'un Etatn tot de derde macht • n au cube(een getal) tot de tweede macht verheffen • élever (un nombre) au carré3 boven je macht werken • 〈 letterlijk〉 faire un travail qui oblige à lever les bras; 〈m.b.t. lichaamsinspanning〉 faire un travail physique au-dessus de ses forces; 〈m.b.t. intellect〉 faire un travail au-dessus de ses capacitésuit alle macht • de toutes ses forces -
8 vinger
♦voorbeelden:een vinger lang • d'un doigt de longer staan vuile vingers op • il y a des marques (de doigts) dessusdat is iets om je vingers bij af te likken • c'est jouissifzijn vingers erbij aflikken • s'en lécher les doigtszich de vingers branden • se brûler les doigtsals men hem een vinger geeft, neemt hij de hele hand • quand on lui en donne long comme le doigt, il en prend long comme le brasde vingers jeuken mij • les mains me démangenthij mist een vinger aan de linkerhand • il lui manque un doigt à la main gaucheergens de vingers voor durven opsteken • mettre sa main au feu que qc. est vraieen vinger in iets steken • mettre le doigt dans qc.zijn vingers in de oren steken • se boucher les oreilles (avec les doigts)iemand op de vingers kijken, zien • surveiller qn. de prèszij heeft er aan elke vinger één! • ce ne sont pas les admirateurs qui lui manquent!een vinger aan de pols houden • suivre de près les développements d'une affaireiets door de vingers zien • fermer les yeux sur qc.het geld vliegt hem door de vingers • l'argent lui file entre les doigtsiets in zijn vingers hebben • avoir qc. dans les doigtspas op als ik je in mijn vingers krijg! • gare à toi si je te mets la main dessus!een vinger in de pap hebben • avoir son mot à diremet de vinger wijzen • montrer du doigtmet de vingers knippen • faire claquer ses doigtsiemand met de vinger(s) nawijzen • montrer qn. du doigtblijf eraf met je vingers! • touche pas!met zijn vinger tussen de deur komen • se prendre le doigt dans la porteop de vingers van een hand te tellen zijn • se compter sur les doigts de la mainop zijn vingers bijten • 〈zijn lachlust enz. bedwingen〉 se retenir de rire; 〈 spijt〉 se mordre les lèvresde vinger op de mond leggen • mettre le doigt sur la bouchede vinger op de wond leggen • mettre le doigt sur la plaie〈 figuurlijk〉 iemand op de vingers tikken • rappeler qn. à l'ordregeen vinger voor iets of iemand uitsteken • ne pas remuer le petit doigt pour qc. ou qn.twee vingers brandewijn • deux doigts de brandy→ link=top top -
9 hand
♦voorbeelden:op handen en voeten lopen, kruipen • marcher à quatre pattesin andere handen komen • changer de mainaan de beterende hand zijn • être en voie de guérisoneen gelukkige hand van gooien hebben • avoir la main chanceuseeen gemakkelijke hand van uitgeven hebben • dépenser sans compterdie zaak is in goede handen • cette affaire est en bonnes mainsgouden handen hebben • avoir des doigts de féemet harde hand opvoeden • élever à la dure(iemand) de helpende hand bieden • tendre une main secourable (à qn.)bevelen van hoger hand • ordres qui viennent d'en hautvan hoger hand is besloten dat • les autorités ont décidé que〈 figuurlijk〉 de laatste hand aan iets leggen • mettre la dernière main à qc.niet met lege handen komen • ne pas arriver les mains vides〈 figuurlijk〉 iets uit de losse hand doen • faire qc. par-dessus la jambemet losse handen rijden • rouler sans les mainsiemand de reddende hand toesteken • tendre la perche à qn.de sterke hand • (les agents de) la force publiquede politiek van de toegestoken hand • la politique de la main tenduemet vaste hand • d'une main assuréemet vaste, krachtige hand regeren • gouverner avec poignein vertrouwde handen zijn • être entre bonnes mainsde vlakke hand • la paumedat kost handen vol geld • ça coûte une (petite) fortunein vreemde handen overgaan • passer en d'autres mainsde handen vrij hebben • avoir les coudées franches〈 figuurlijk〉 iemand de vrije hand laten • donner carte blanche à qn.aan de winnende hand zijn • être en train de gagner〈 figuurlijk〉 de handen van iemand aftrekken • abandonner qn. à son sort〈 figuurlijk〉 de handen van iets aftrekken • se détourner de qc.〈 figuurlijk〉 iemand de handen binden • lier les mains à qn.iemand de hand drukken, geven, schudden • donner une poignée de main à qn.iemand de hand op iets geven • donner sa parole à qn.zij kunnen elkaar de hand geven • ils peuvent se donner la main〈 figuurlijk〉 de hand in iets hebben • être mêlé à qc.〈 figuurlijk〉 de hand aan iets houden • observer (scrupuleusement) qc.de hand op iets, iemand leggen • mettre la main sur qc., qn.de hand lezen • lire (dans) les lignes de la mainde hand met iets lichten • 〈 't niet zo nauw nemen〉 prendre qc. à la légère; 〈 zich ervan afmaken〉 bâcler qc.hij heeft de handen los aan zijn lijf zitten • il n'a pas les bras gourds〈 figuurlijk〉 zijn hand niet voor iets omdraaien ↓ faire qc. les doigts dans le nez〈 figuurlijk〉 de hand(en) tegen iemand opheffen • lever la main contre qn.iemand de hand reiken, toesteken • tendre la main à qn.; 〈 helpen〉 donner un coup de main à qn.de hand aan de ploeg, aan het werk slaan • se mettre à l'ouvragezijn handen niet thuis kunnen houden • 〈 slaan〉 avoir la main leste; 〈 betasten〉 avoir la main baladeuse; 〈 stelen〉 laisser traîner ses mains partout〈 figuurlijk〉 iemand de handen vullen • graisser la patte à qn.〈 figuurlijk〉 iemands handen zalven • graisser la patte à qn.mijn hand erop! • c'est promis!handen omhoog! • haut les mains!streng de hand houden aan de voorschriften • être à cheval sur le règlementhanden thuis! • bas les pattes!〈 figuurlijk〉 iemand iets aan de hand doen • suggérer qc. à qn.hand aan (in) hand gaan • marcher la main dans la main〈 figuurlijk〉 iets achter de hand hebben • avoir qc. en réserve〈 figuurlijk〉 iets bij de hand nemen • entreprendre qc.〈 figuurlijk〉 iets bij de hand hebben • avoir qc. à portée de la mainin de handen klappen • battre des mainsin handen vallen van de politie • tomber aux mains de la policegoed, gemakkelijk in de hand liggen • être maniablezijn toekomst is in mijn handen • son avenir est entre mes mainsiemand iets in handen spelen • faire passer discrètement qc. à qn.iets met het bewijs in handen aantonen • démontrer qc. preuves en main〈 figuurlijk〉 iemand in handen vallen • tomber entre les mains de qn.〈 figuurlijk〉 iemand iets in handen geven • confier qc. à qn.hij wil met de hand aan de hemel reiken • il veut décrocher la lunemet de handen werken • travailler de ses mains〈 figuurlijk〉 met de hand op het hart iets verklaren • déclarer qc. la main sur le coeurmet de hand genaaid • cousu (à la) mainzich met hand en tand verzetten • se défendre comme un lion〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand stellen • manipuler qn.〈 figuurlijk〉 iemand naar zijn hand zetten • mettre qn. dans sa pocheiets om handen hebben • avoir qc. à faire〈 figuurlijk〉 iets onder handen hebben • travailler à qc.〈 figuurlijk〉 iemand onder handen nemen • passer un savon à qn.op (met) de hand wassen • laver à la mainde hand op de knip houden • être près de ses soushand over hand toenemen • aller en augmentantiemand iets ter hand stellen • remettre qc. à qn. (en mains propres)iemand het werk uit de handen nemen • décharger qn. d'un travailer komt niets uit zijn handen • il n'arrive à rien (de bon)uit de hand eten • 〈letterlijk; m.b.t. dieren〉 accepter la nourriture dans la main de qn.; 〈 figuurlijk〉 manger dans la mainuit de eerste hand • de première mainvlug van de hand gaan • se vendre comme des petits painsiets van de hand doen • écouler qc.van hand tot hand gaan • passer de main en maingeen hand voor iemand, iets uitsteken • ne pas lever le petit doigt pour aider qn., faire qc.hij heeft er geen hand naar uitgestoken • il n'y a pas touchéhet zijn twee handen op één buik • ils s'entendent comme larrons en foire¶ wat is er daar aan de hand? • qu'est-ce qui se passe?alsof er niets aan de hand was • comme si de rien n'étaitiets in de hand werken • aider à qc.dat werkt misdaad in de hand • c'est une incitation au crimeiemand op zijn hand krijgen • mettre qn. de son côtéop iemands hand zijn • être du côté de qn.op handen zijn • être imminentvan de hand in de tand leven • vivre au jour le joureen voorstel van de hand wijzen • repousser une propositionbeschuldigingen van de hand wijzen • rejeter des accusationseen uitnodiging van de hand wijzen • décliner une invitation→ link=vogel vogel -
10 goed
goed1〈 het〉♦voorbeelden:liggende goederen • biens immeublesroerend en onroerend goed • biens meubles et immeublesik kan daar geen goed meer doen • tout ce que je fais est mal prisgoed doen • faire le bieniemand goed doen • faire du bien à qn.het zal u veel goed doen • cela vous fera grand bieniets goeds • qc. de bonhij lust graag wat goeds • il aime les bonnes choseshoud dat mij ten goede • ne le prenez pas en mauvaise partten goede komen (aan) • profiter (à)verandering ten goede • (une) améliorationzich ten goede keren • tourner bienwe hebben nog een diner te goed • nous avons encore un dîner en perspectiveik heb nog vier vakantiedagen te goed • il me reste encore quatre jours de vacances (à prendre)je houdt het van mij te goed • je te revaudrai çadat hebben we nog te goed • ce n'est que partie remisedat heb je nog van me te goed • je dois encore te rendre cela; 〈 als dreigement〉 tu ne perds rien pour attendre!wollen goed • lainagehij heeft zijn zondagse goed aan • il porte ses habits du dimanche————————goed2♦voorbeelden:een goed jaar geleden • il y a une bonne année (de cela)is dat je goeie pak? • c'est ton beau costume?hij is een goede veertiger • il a la quarantaine bien sonnéeeen goed verliezer • un bon perdantdoe maar goed wat zout in de soep • n'hésite pas à bien saler la soupeik ben het goed zat • j'en ai par-dessus la têteik ben wel goed maar niet gek • je ne suis pas tombé sur la têtehet goed doen • bien marcherhij kan het er goed van doen • il a de quoi, il a les moyensals ik het goed heb • si je ne me trompewij hebben het goed • nous ne manquons de rien〈 ironisch〉 is het nou goed? • ça y est, maintenant?het is mij goed • (je suis) d'accordhet is ook nooit goed! • tu (il) n'es (n'est) jamais contenthij kan geen goed meer doen • on critique tout ce qu'il faitdat komt wel weer goed • ça va s'arrangergoed kunnen leren • apprendre facilementer goed op staan • 〈 letterlijk〉 être bien (sur une photo); 〈 figuurlijk〉 avoir réussi; 〈 ironisch〉 avoir tout gâchéhij heeft goed praten • il a beau direhet eten ruikt goed • le repas sent bondie jas staat je goed • ce manteau te va bienhij was niet zo goed of hij moest betalen • il a bien fallu qu'il paiedat was maar goed ook! • heureusement!zou u zo goed willen zijn … • voudriez-vous avoir la gentillesse de …het zou goed zijn, als je … • il serait bon que tu …net goed! • (c'est) bien fait!ook goed! • d'accord!dat touw is precies goed • c'est exactement la corde qu'il nous, me fautalles goed en wel maar … • c'est bien beau (tout ça), mais …ik was nog maar goed en wel thuis of … • j'étais à peine à la maison que …goed zo! • très bien!zo goed en zo kwaad als het gaat • tant bien que malgoed bij zijn • être éveillézij zijn weer goed met elkaar • ils se sont réconciliésdat is goed om te weten • c'est bon à savoirwaar is dat goed voor? • à quoi ça sert?hij is nergens goed voor • il n'est bon à riengoed voor ƒ 1000,- • bon pour 1000 florinshij is goed voor een paar ton • 〈m.b.t. bezit〉 il a bien quelques briques; 〈m.b.t. verdienen〉 il se fait bien quelques briqueshij is er niet te goed voor • il en est bien capabledat is een goeie! • elle est bien bonne!dat is te veel van het goede • c'est trop, vraimenthet goede doen • faire le bienniet veel goeds • pas grand-chose de bonzich niet goed voelen • ne pas se sentir bienzij is er goed mee • cela l'arrange bienze is onderweg niet goed geworden • elle a eu un malaise en cours de routezo goed als • pratiquementhet boek is zo goed als af • le livre est pratiquement terminé -
11 kunnen
1 [algemeen] pouvoir2 [vermogen, geschiktheid] savoir♦voorbeelden:hij kan het niet meer bijhouden • il est débordédat kan híj doen! • il peut se le permettre, lui!je kunt hier heel lekker eten • on mange très bien, iciu kunt gaan • vous pouvez disposerje kunt gaan! • va-t-en, allez-vous-en!zijn ogen niet kunnen geloven • ne pas en croire ses yeuxhet met iemand kunnen vinden • s'entendre avec qn.elkaar kunnen vinden • réussir à se mettre d'accordzich in iets kunnen vinden • se reconnaître dans qc.ze kan uren voor zich uit zitten staren • il lui arrive de rester des heures à contempler le videhad jij dat gekund? • tu en aurais été capable?je kunt het of je kunt het niet • c'est une question de compétenceik kan daar niets mee (doen)laat eens zien wat je kunt • montre un peu ce que tu sais fairehij kan er wat van • il est rudement fortichehij kan er niet over uit • il en parle tout le tempswe kunnen er niet onderuit • il n'y a pas moyen d'y échapperhij kan niet meer • il n'en peut plusik kan niet meer van het lachen • je n'en peux plus de rirebuiten iets kunnen • pouvoir se passer de qc.ergens tegen kunnen • (pouvoir) supporter qc.tegen iemand op kunnen • être de taille à se mesurer avec qn.ervan op aan kunnen • pouvoir compter dessuserg goed kunnen leren • avoir une grande facilité pour apprendreniet kunnen liegen • être incapable de mentirniets kunnen onthouden • n'avoir aucune mémoiregoed kunnen paardrijden • être bon cavalier, bonne cavalièregoed kunnen tekenen • avoir un joli coup de crayonhij kan goed zingen • il chante bienhet zou kunnen • ça se pourraitdat kan zo wel • ça peut allerdat kan een andere keer wel • ce sera pour une autre foiszó kan het niet langer • ça ne peut plus durerhet deksel kan er niet af • on, je n'arrive pas à dévisser le couverclehet kan ermee door • ça iradie trui kán gewoon niet • ce pull est immettablehet kan niet op • il y en a en veux-tuze kán me wat! • qu'elle aille se faire voir ailleurs! • ↑ que veux-tu, que voulez-vous que j'en fasse? -
12 buik
♦voorbeelden:een opgezette buik hebben • avoir le ventre tenduzijn buik(je) rond eten • se remplir le ventreeen buik(je) krijgen • prendre du ventrezijn buik rammelt • son ventre gargouillezijn buik vasthouden van het lachen • se tenir les côtes (de rire)op zijn buik liggen • être couché à plat ventrevan zijn buik een afgod maken • ne penser qu'à son ventre -
13 denken
1 penser♦voorbeelden:daar kun je verschillend over denken • sur ce point, les divergences d'opinion sont permisesdat kun je (net) denken! • je t'en fiche!zou je (dat) denken? • tu crois?dat zou ik denken! • tu parles!wat zullen de mensen niet denken? • que vont (en) dire les gens?ik denk het niet • je ne (le) pense pasdacht ik het niet! • je m'en doutais!dat dacht ik al • je m'en doutaisik denk er niet aan! • (il n'en est) pas question!denk er nog eens over • prenez le temps d'y réfléchirik moet er niet aan denken • j'en suis malade rien que d'y penserdenk er (maar eens) om! • réfléchissez!ik denk er ook zo over • c'est aussi mon avisik denk erover met roken te stoppen • j'envisage d'arrêter de fumerwat denk je ervan? hoe denk je erover? • qu'en penses-tu?wat denk je ervan? • qu'en dis-tu?het zijne ervan denken • avoir sa petite idée là-dessushardop denken • penser tout hautlogisch denken • avoir l'esprit logiqueaan iets, iemand denken • penser à qc., à qn.hij deed mij aan een aap denken • il me faisait penser à un singeom iets denken • faire attention à qc.hoe denkt u over dit voorstel? • que pensez-vous de cette proposition?het denken • la penséeiemand aan het denken zetten • faire réfléchir qn.dat dacht je maar, dat had je maar gedacht! • penses-tu!ik dacht van wel • je croyais que ouihij zegt niets, maar hij denkt er het zijne van • il ne dit rien, mais il n'en pense pas moinsdenk vooral niet dat • n'allez surtout pas croire quewat denk je wel! • non, mais des fois!wie denk je wel dat je bent? • pour qui te prends-tu?te denken geven • donner à penserik dacht bij mezelf dat • je me disais quedenkt u zich eens in mijn positie • mettez-vous à ma place -
14 keel
♦voorbeelden:een ontstoken keel hebben • avoir la gorge enflamméeiemand de keel afsnijden • couper la gorge à qn.; 〈 figuurlijk〉 ruiner qn.mijn keel brandt • la gorge me brûlehij hangt me de keel uit met zijn problemen • j'en ai plein le dos de ses problèmeshet hangt me de keel uit • j'en ai par-dessus la têtedat werk hangt mij (mijlenver) de keel uit • ce travail me sort par les yeuxde keel schrapen • se racler la gorgeiemand bij de keel grijpen • serrer qn. à la gorge; 〈 figuurlijk〉 prendre qn. à la gorgeiets niet door de keel kunnen krijgen • ne pas pouvoir avaler qc.het hart klopt, slaat, bonst hem in de keel • son coeur lui bat dans la gorgede woorden bleven in mijn keel steken • ma voix s'étranglaitiemand naar de keel vliegen • sauter à la gorge de qn.de rook slaat op mijn keel • la fumée m'irrite la gorgeiemand de woorden uit de keel trekken • arracher les mots à qn. -
15 kop
♦voorbeelden:kop of munt • pile ou facede kop van Overijssel • la partie Nord de l'Overijsselde kop van het peloton • la tête du pelotonde kop van een spijker • la tête d'un cloukop aan staart • tête-bêcheer zit kop noch staart aan • ça n'a ni queue ni têtemet een kwaaie kop weglopen • s'en aller en colèrede koppen tellen • faire le compte des personnes présentesveel aan zijn kop hebben • avoir une foule de choses à régleriemand aan zijn kop zeuren • casser les pieds à qn.〈 figuurlijk〉 met kop en schouders boven iemand uitsteken • dépasser qn. de cent coudéeskop dicht! • la ferme!hij heeft een dikke kop • il a une grosse cabochehij heeft een harde kop • il a la tête dureeen houten kop hebben • avoir la gueule de boiseen kale kop • une boule de billardzij is een kop kleiner dan hij • elle a une tête de moins que luieen knappe kop • une grosse têtemet rode koppen tegenover elkaar staan • s'affronter comme deux coqseen rooie kop krijgen • piquer un fardhou je kop! • la ferme!〈 figuurlijk〉 dat zal me de kop niet kosten • 〈 uitgave〉 ça ne va pas me coûter les yeux de la tête; 〈 risico〉 je n'y risque pas ma têteik wil er mijn kop onder verwedden • j'en donnerais ma tête à coupermijn kop eraf als • le diable m'emporte, sikop op! • allons, courage!je krijgt het niet al ga je op je kop staan • tu as beau faire, tu ne l'auras paszich voor de kop schieten • se faire sauter le caissoniemand voor de kop schieten • brûler la cervelle à qn.zij kreeg een kop als vuur • elle a piqué un soleiluit een kop drinken • boire dans une tasse¶ iets de kop indrukken • couper court à qc.op de kop af • tout justeiets op de kop tikken • dénicher qc.iemand op zijn kop zitten • enguirlander qn.een bemanning van honderd koppen • un équipage de cent hommes -
16 praten
1 parler♦voorbeelden:hij kon niet meer praten • il n'avait plus de voixlaten we ergens anders over praten • passons (à autre chose)je moet niet zoveel praten • ne parle pas tantdaarover moeten we praten • il faut que nous en parlionsdaarover valt met hem te praten • on peut s'arranger avec lui là-dessusover die kwestie valt niet met hem te praten • il est intraitable sur cette questionpraat me er niet van • ne m'en parle paseromheen praten • tourner autour du potzich eruit praten • s'en tirergemakkelijk (kunnen) praten • avoir la parole facilegemakkelijk praten hebben • avoir beau direlangs elkaar heen praten • mener un dialogue de sourdsiemand aan het praten krijgen • faire parler qn.in zichzelf praten • parler tout seulmet iemand praten • parler avec qn.ik wil er niet meer over praten • je ne veux plus en entendre parlerover iets praten • parler de qc.tegen iemand praten • parler à qn. -
17 spijker
♦voorbeelden:een spijker inslaan • enfoncer un clouiets met een spijker vastslaan • clouer qc.zo hard als een spijker • dur comme fer -
18 staart
♦voorbeelden:daar krijg ik een staart van • j'en ai par-dessus la têtekrijg een staart! • va te faire foutre!een pauw die zijn staart opzet • un paon qui fait la rouehet haar in een staart dragen • avoir une queue (de cheval)het haar in staartjes dragen • avoir des couettes→ link=venijn venijn -
19 anders
♦voorbeelden:mooi is anders • on ne peut pas dire que c'est beauanders worden • changerniets anders doen dan … • ne faire que …niets anders kunnen doen dan … • il ne … reste qu'à …niets anders willen doen dan … • ne pas aimer mieux que …het is niet anders • c'est comme çazo is het en niet anders • c'est ainsi et pas autrementanders dan anders • tout à fait originalanders dan hij beweerde • contrairement à ce qu'il a prétendu3 waarom zou hij anders zo koppig zijn? • sinon, pourquoi serait-il si têtu?maak dat je wegkomt of anders …! • fiche le camp, sinon …!hij weet het niet, anders zou hij het wel zeggen • il ne le sait pas, sinon il le dirait4 verwacht je regen? Daar ziet het anders niet naar uit • tu penses qu'il va pleuvoir?, on ne dirait pas, pourtant6 hoe vlug hij anders is, dit is boven zijn krachten • il a beau être rapide, c'est au-dessus de ses forces -
20 arm
arm1〈de〉♦voorbeelden:de arm van een stoel • le bras d'un fauteuiliemand een arm geven • donner le bras à qn.de armen ten hemel heffen • lever les bras au cielmet zijn meisje aan de arm • sa petite amie au brasarm aan, in arm lopen • se promener bras dessus, bras dessous〈 figuurlijk〉 iemand in de arm nemen • faire intervenir qn.iemand in zijn armen drukken, sluiten • serrer qn. dans ses brasiemand in de armen drijven van • précipiter qn. dans les bras deiemand in de armen vallen • tomber dans les bras de qn.een kandelaar met twee armen • un chandelier à deux branchesmet de armen over elkaar zitten • être les bras croisészich uit de armen van iemand losrukken • s'arracher des bras de qn.————————arm2♦voorbeelden:een arme vrouw • une femme pauvrede arme vrouw • la pauvre femmearm aan geld • sans argentzo arm als Job • pauvre comme Job
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Avoir les oreilles battues et rebattues de quelque chose, en avoir par-dessus les oreilles — ● Avoir les oreilles battues et rebattues de quelque chose, en avoir par dessus les oreilles être fatigué de l entendre, être exaspéré par les propos de quelqu un … Encyclopédie Universelle
En avoir par-dessus la tête de quelque chose, de quelqu'un — ● En avoir par dessus la tête de quelque chose, de quelqu un en être excédé, ne plus pouvoir le supporter … Encyclopédie Universelle
avoir — 1. (a voi. Au XVIe s. on écrivait aurai, auras, etc. mais on prononçait, d après Bèze, arai, aras, etc. Au XVIIe s. d après Dangeau, ayant, ayons, ayez se prononçaient a iant, a ions, a iez. Aujourd hui, c est une prononciation fautive : il faut… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
dessus — 1. dessus [ d(ə)sy ] prép. et adv. • desur, desuzXIe; de 1. de et sur ou sus ♦ Indique une position supérieure, dans l espace ou métaphoriquement (opposé à dessous). I ♦ Prép. de lieu … Encyclopédie Universelle
dessus — (de su ; l s se lie : de su z et dessous ; au contraire, Chifflet, Gramm. p. 216, au XVIIe siècle, remarque que l s ne se prononce pas, même devant une voyelle) adv. 1° Exprime la situation supérieure, et est opposé à dessous. Ce qui est sous… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
DESSUS — adv. de lieu Il sert à marquer La situation d une chose qui est sur une autre. Ce qui est sous la table, mettez le dessus. Cela est dessus. Il n est ni dessus ni dessous. Voilà ce qui est écrit dessus. Jetez de l eau dessus. Il s emploie aussi… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
dessus — DESSUS. adv. de lieu, qui sert à marquer La situation d une chose qui est sur une autre. Ce qui est sous la table, mettez le dessus. Cela est dessus. Il n est ni dessus ni dessous. f♛/b] Il est aussi employé comme préposition. tez cela de dessus… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
dessus — Dessus. adv. Sur. Ce qui est sous la table mettez le dessus. cela est dessus. il n est ni dessus ni dessous. Il est aussi Preposition. Ostez cela de dessus le bufet. il n est ni dessus ni dessous la table. Sus, est aussi subst. & alors il… … Dictionnaire de l'Académie française
Avoir, prendre le dessus — ● Avoir, prendre le dessus être vainqueur, prendre l avantage dans un combat, une discussion … Encyclopédie Universelle
avoir — 1. avoir [ avwar ] v. tr. <conjug. : 34> • aveir Xe; lat. habere I ♦ (Possession) 1 ♦ Être en possession, en jouissance de. ⇒ posséder. Avoir une maison. Elle a au moins vingt paires de chaussures. Garder, donner ce qu on a. Quelle voiture… … Encyclopédie Universelle
DESSUS — adv. de lieu à la partie, à la face supérieure. Ce qui est sous la table, mettez le dessus. Il n’est ni dessus ni dessous. Voilà ce qui est écrit dessus. Jetez de l’eau dessus. Sens dessus dessous se dit en parlant de la Situation d’un objet… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)